E. Nesbit – Vijf kinderen en Het (1e recensie)
Cyril, Anthea, Robert en Jane ontdekken een betoverend wezen in de zandafgraving vlak bij hun huis. Het is een zandfee, die elke wens in vervulling kan laten gaan. Wat geweldig! De kinderen gaan meteen aan de slag en wensen alles wat maar in ze opkomt. Wie wil er nu niet rijk zijn, of heel erg knap? Kunnen vliegen, en in een echt middeleeuws kasteel wonen? Alleen, de wensen gaan steeds op hilarische wijze helemaal mis en brengen hen in grote problemen…
Over het verhaal
Het huis lag bijna vijf kilometer van het station, maar het stoffige huurrijtuigje had nauwelijks vijf minuten over de weg gerateld, of de kinderen staken hun hoofd al uit het raam van de koets en vroegen: ‘Zijn we er al?’ En iedere keer dat ze een huis voorbijreden – wat niet erg vaak gebeurde – vroegen ze in koor: ‘Is dít het?’ Maar dat was nooit het geval. Totdat ze boven op de heuvel kwamen, net voorbij de kalkafgraving en vlak voor de grindafgraving. Daar stond een wit huis in een groene tuin met een boomgaard erachter. Moeder zei: We zijn er!’
‘Wat is het huis wit!’ zei Robert.
‘En kijk eens naar de rozen!’ zei Anthea.
‘En de pruimen!’ zei Jane.
‘Het ziet er best leuk uit,’ gaf Cyril toe.
De baby zei: ‘Ikke lope’, en het rijtuig kwam ratelend met een schok tot stilstand. De kinderen wilden er zo gauw mogelijk uit. Door al dat gedrang kreeg iedereen wel een trap tegen een been of op een voet, maar daar trok niemand zich iets van aan. (blz. 7)
Anthea, Cyril, Jane, Robert en de baby zijn met hun ouders verhuisd vanuit Londen naar een dorpje op het platteland. Het is zomervakantie en ze hebben dus voldoende tijd om de omgeving te verkennen. In de zandafgraving vlakbij huis vinden ze iets vreemds…
‘Laat me met rust,’ zei het wezen. Ze keken elkaar aan: ze hadden het allemaal gehoord.
‘Maar we willen je zien,’ zei Robert dapper.
‘Kom alsjeblieft tevoorschijn,’ zei Anthea, die ook moed verzamelde.
‘Nou ja, als jullie dat zo graag willen,’ zei de stem. Het zand bewoog, kolkte rond en verspreidde zich. Uit het zand kwam iets bruins, harigs en diks tevoorschijn. Het zand viel eraf en daar zat het dan, gapend en met zijn handen in de ogen wrijvend.
‘Ik geloof dat ik in slaap gevallen ben,’ zei het. Het rekte zich uit.
De kinderen stonden in een kring rond het gat te staren naar het beest dat ze gevonden hadden. Er was van alles aan hem te zien. Zijn ogen zaten op lange sprieten, als slakkenogen. Hij kon ze naar binnen en buiten bewegen als een telescoop. Hij had de oren van een vleermuis. Zijn bolle lijfje leek op dat van een spin en was bedekt met een dichte, zachte vacht. Zijn poten en armen waren ook harig, en hij had handen en voeten als een aap.
‘Wat is dit in hemelsnaam?’ vroeg Jane. ‘Zullen we hem mee naar huis nemen?’
Het beest draaide zijn lange ogen haar kant op en zei: ‘Kraamt ze altijd onzin uit, of komt het door dat domme ding op haar hoofd?’ Tijdens het spreken keek hij minachtend naar Janes hoed.
‘Ze wil niet dom zijn,’ zei Anthea rustig. ‘Niemand van ons, wat je ook denkt! Wees maar niet bang. We willen je geen pijn doen, hoor.’
‘Míj pijn doen?’ zei hij. ‘Ik bang. Wel heb ik ooit! Wel verdraaid! Je praat alsof ik zomaar iemand ben.’ Zijn vacht stond alle kanten op zoals die van een kat in een kattengevecht.
‘Nou,’ zei Anthea, nog steeds vriendelijk, ‘als we wisten wie je was, zouden we misschien iets kunnen zeggen waar je niet boos om wordt. Van alles wat we tot nu toe gezegd hebben werd je boos. Wie ben je? En word nou niet boos! We weten het echt niet.’
‘Jullie weten het echt niet?’ zei het beest. ‘Nou, ik wist dat de wereld veranderd was, maar je wilt toch niet zeggen dat je een psammie niet herkent als je er een ziet?’ (blz. 16)
De kinderen hebben nog nooit van een psammie gehoord, maar een psammie is een zandfee. Je mag elke dag een wens doen bij een psammie. De eerste wens van de kinderen is dat ze zo mooi worden als de dag. De wens blijkt geen invloed te hebben de baby.
‘Nee, stoute, stoute jongen!’ krijste de baby nu uit alle macht.
Toen snapten de kinderen het: de baby herkende hen niet!
Ze keken elkaar vertwijfeld aan. En juist nu, in hun nood, was het vreselijk dat ze niets anders dan de prachtige ogen zagen van volkomen vreemden – in plaats van de vrolijke, vriendelijke, gewone, fonkelende, opgewekte ogen van hun eigen broers en zussen.
‘Dit is één doffe ellende,’ zei Cyril, toen hij geprobeerd had het Lammetje op te tillen. Want het Lammetje had hem gekrabd als een kat en gebruld als een stier. ‘We moeten vriendschap met hem sluiten! Ik kan hem niet de hele weg naar huis dragen als hij zo blijft schreeuwen. Niet te geloven dat we vriendjes moeten worden met onze eigen baby! Het is te gek voor woorden!’
Maar zo was het wel. En het kostte meer dan een uur. De taak was des te moeilijker omdat het Lammetje tegen die tijd honger had als een paard en dorst als een kameel.
Uiteindelijk vond hij het goed dat de vreemde kinderen hem om de beurt naar huis droegen, maar omdat hij weigerde zich vast te klampen aan de nieuwe kennissen, was hij loodzwaar; het was bijzonder vermoeiend.
‘Gelukkig! We zijn thuis!’ zei Jane. Ze waggelde moeizaam door het ijzeren hek naar de plek waar Martha, het kindermeisje, bij de voordeur stond te wachten. Martha schermde haar ogen af met haar hand en stond angstig te wachten.
‘Hier! Pak de baby alstublieft aan!’
Martha greep de baby uit haar armen. ‘Gelukkig. Die is tenminste veilig terug,’ zei ze. ‘Waar zijn de anderen? En wie zijn jullie in vredesnaam?’ (blz. 24)
Martha herkent de kinderen niet en ze jaagt hen weg. Ze weten niet wat ze moeten doen, ze hebben honger en dorst. ‘s Avonds moeten ze buiten slapen. Gelukkig eindigt de uitwerking van de wens om middernacht en zijn ze weer zichzelf. De kinderen beseffen dat ze goed uit moeten kijken wat ze wensen. De volgende dag wensen ze goud, want dan kunnen ze zelf kopen wat ze willen.
Op de weg draaiden ze zich om. Ze moesten hun ogen dichtdoen en ze heel langzaam opendoen, steeds een klein stukje verder. Want wat ze zagen, was in één woord oogverblindend; hun ogen konden het niet verdragen. Het was net zoeits als proberen naar de zon te kijken op Midzomerdag, als de zon het hoogst aan de hemel staat. De hele grindafgraving lag vol, letterlijk boordevol nieuwe, schitterende goudstukken. Je kon geen voordeurtje van de woninkjes van de oeverzwaluwen meer zien. Waar de weg voor de karren naar de grindafgraving slingerde, lag het goud in stapel, als stenen naast de weg. Het was een grote wal van schitterend goud die geleidelijk afliep naar het punt waar het goud vlak en effen tussen de hoog oprijzende kanten van de grindafgraving lag. En de hele fonkeelende hoop bestond uit gouden munten. Op de zijkanten en de randen van de talloze munten scheen de middagzon. alles glinsterde, glom en glansde: de afgraving zag eruit als de mond van een smeltoven, of als een sprookjeszaal die je soms bij zonsondergang aan de hemel ziet. De kinderen stonden met open mond te kijken. Niemand zei iets.
Ze liepen ernaartoe totdat Robert halt hield en een losse munt opraapte die aan de rand van de hoop bij de karrenweg lag. Hij bekeek de munt. Hij bekeek beide kanten. Toen zei hij zacht, met een stem die niet de zijne leek: ‘Het zijn geen soevereinen, geen gouden muntstukken.’ (blz. 36)
De kinderen stoppen hun zakken vol met goud en gaan op weg naar een grotere plaats in de buurt. Ze willen eerst lekker gaan lunchen en daarna kleren kopen en andere leuke dingen. Maar niemand wil hun goud hebben. Moe en hongerig gaan ze weer naar huis. Wat zal hun volgende wens worden? Worden ze van een volgende wens wel gelukkig?
Mening over het boek
Recensie van Ikvindlezenleuk (Mathilde) (ouder dan 18 jaar)
Hoe kom je aan het boek?
gekregen van de uitgeverij om er een recensie over te schrijven
Wat vind je van het boek?
★★★☆☆
Waarom heb je dit boek uitgekozen om te lezen?
Het boek heeft een mooie voorkant, Ik vond de tekst op de achterkant leuk
Welke steekwoorden passen bij het boek?
fascinerend, geheimzinnig
Staan er illustraties in het boek? Wie heeft ze gemaakt?
Nee
Wat vind je van de illustraties? Passen ze bij het verhaal?
n.v.t.
Is het boek moeilijk of gemakkelijk te lezen?
Gemiddeld
Waar gaat het verhaal over?
Zie hierboven
Wie is de hoofdpersoon?
De hoofdpersonen zijn Cyril, Anthea, Robert en Jane
Zou je iemand uit het verhaal willen ontmoeten? Waarom? En wat zou je dan gaan doen?
Ik zou de psammie wel willen ontmoeten
In welke tijd speelt het verhaal zich af?
In het verleden (vroeger)
Waar speelt het verhaal zich af?
Het verhaal speelt zich af in de omgeving van het huis waar de kinderen wonen
Waarom moeten anderen dit boek lezen?
Het is een verhaal over wensen die uitkomen, maar niet altijd zoals je zou willen
Wil je nog iets anders vertellen over het boek?
Dit boek is voor het eerst in 1902 in Engeland uitgegeven en nu voor het eerst in een Nederlandse vertaling uitgekomen. Ik vind het niet fijn als het verhaal verteld wordt door een verteller die ook af en toe jouw als lezer toe spreekt. Deze verteller vertelde ook steeds hoe de kinderen zich zouden moeten gedragen en was nogal ouderwets. Ik vind het idee van een zandfee die wensen vervult leuk, maar de manier van vertellen vind ik niet fijn om te lezen. De kinderen zijn ook niet erg aardig naar elkaar
Wil je het boek nog een keer lezen?
Nee, ik wil het boek niet nog een keer lezen